Kleine ingrepen
Afhankelijk van de soort kleine ingreep zal de gewenste INR tussen de 1.0 en 2.0 moeten zijn. Het is wenselijk dat de behandelend arts, desgewenst in overleg met arts van de trombosedienst, aan de trombosedienst doorgeeft wat de de INR ten tijde van de ingreep ongeveer moet zijn. Het antistollingsbeleid wordt afgestemd op de gewenste INR en op de bij de trombosedienst bekende doseringsgegevens van die patiënt.
Ingrepenformulier voor huisartsen en specialisten
Ingrepenformulier voor tandartsen en mondhygiënisten
De verschillen in de halfwaardetijd van de cumarines hebben gevolgen voor het couperen van de antistolling.
Bij acenocoumarol kan er volstaan worden van met het overslaan van een of enkele dosissen, afhankelijk van de gebruikelijke dosering van de patiënt. De trombosedienst laat aan de patiënt weten hoeveel dagen deze moet stoppen. In de regel zal de INR, bij voorkeur, 1 dag voor de ingreep gecontroleerd worden.
Bij fenprocoumon wordt door middel van vitamine K de INR waarde omlaag gebracht. Twee dagen voor de ingreep wordt bepaald hoeveel vitamine K nodig is voor die dag voor die patiënt. De volgende dag wordt opnieuw de INR gemeten om te controleren of deze laag genoeg is geworden voor de ingreep.
Vitamine K geven betekent dat we de lever in staat stellen om de productie van die stollingsfactoren die te weinig aanwezig zijn (door het geven van de cumarines) te verhogen. De lever heeft enige tijd nodig om deze stollingsfactoren te produceren in die mate dat de INR gaat reageren. Globaal kunnen we zeggen dat pas 6u later de INR zal beginnen te reageren en het maximale effect op de INR pas 24 uur later komt.
De dosis vitamine K bepaalt niet de snelheid van de INR daling maar wel de diepte van de daling en de duur van het aanhouden van de lage INR bij fenprocoumon (marcoumar®).
Bij bepaalde indicaties, zoals mechanische hartkunstkleppen en recente trombose of longembolie moet overwogen worden of het noodzakelijk is om rondom de ingreep LMWH's te geven.
Intramusculaire injecties en vaccinaties
Vanwege het risico op het ontstaan van een spierbloeding moet een diepe, intramusculaire injectie liefst vermeden worden. In veel gevallen is het mogelijk om als vervanging een subcutane injectie te geven. Is een intramusculaire injectie niet te vermijden, dan moet contact worden opgenomen met de trombosedienst om te beoordelen in welke mate de dosering moet worden aangepast. Kijk hier voor ook op de FNT site